Caroline Glick: Het grote taboe van de Jodenhaat

De haat tegen joden is het centrale, stimulerende kenmerk van de politieke en strategische realiteit van het Midden-Oosten. Het is de haat op joden, die de rechtssystemen, de militaire inspanningen, de culturele zedencode, de thema´s in het onderwijs en zelfs de gezondheidspolitiek van onze buurlanden van Ramallah tot Teheran dicteert.

Ondanks de centrale positie van de Jodenhaat op alle terreinen van het openbare leven in de Arabische en islamitische wereld, blijft de onverbiddelijke en irrationele afschuw van onze buurlanden tegenover Israël en het joodse volk een smerig geheim, dat men niet zou moeten noemen in deftig gezelschap. Van Washington tot Brussel is het verboden om over de politieke implicaties van de Arabische en islamitische Jodenhaat te spreken.

Omar Abu-Sneina, een veroordeelde terroristische moordenaar, is een van de duizend terroristen, die Israël uit de gevangenis vrijliet in ruil voor de vrijlating van de Israëlische militaire gijzelaar sergeant-majoor Gilad Shalit. Oorspronkelijk afkomstig uit Hebron, werd Abu-Sneina vrijgelaten naar het door Hamas gecontroleerde Gaza.

Deze week maakte de IDF bekend, dat Abu-Sneina na zijn vrijlating de terreurbusiness weer heeft opgepakt. Shin Bet (de Israëlische veiligheidsdienst) onderschepte een pc datakaartje, dat hij aan zijn familie in Hebron stuurde. Het bevatte aanwijzingen over de ontvoering en de gevangenneming van IDF-soldaten als gijzelaarsv oor zijn terreurcollega´s. De instructies laten zien, dat wat betreft Abu-Sneina Israëli´s het niet eens verdienen als dieren behandeld te worden.

Hij geeft o.a. aan hoe een gijzelaar verborgen moet worden. Zoals hij het formuleert: “Vermijd de gevangen soldaat te verstoppen op verlaten plekken, in tunnels of bossen, tenzij hij (de gevangene) een lijk of een afgesneden kop is. Als hij een levend mens is, die minstens eenmaal in de week moet worden bezocht en van eten en drinken moet worden voorzien, kun je hem het best in een huis verstoppen, een boerderij, een werkplaats enz.”

De koelbloedige wreedheid en afwijzing van de waarde van het leven van een Israëli door Abu-Sneina is niet zomaar een gevolg van het feit dat hij een terrorist is. Zij zijn een reflectie van de waarden van de Palestijnse samenleving. Deze waarden worden voortdurend uitgedrukt en door fatwa´s en door de door Hamas gecontroleerde media, de culturele en onderwijsinstellingen en de religieuze autoriteiten versterkt. De overal aanwezige Jodenhaat in het dagelijkse leven van de Palestijnen is zo overweldigend, dat het moeilijk is om je een facet van het Palestijnse leven voorstellen, dat hiermee niet doordrenkt is.

Laten we een grammaticales nemen. Hier een tentamenvraag voor leerlingen van de middelbare school m.b.t. de inschrijving voor de hogeschool in het vak Arabisch van de Palestijnse Autoriteit: “Voorzie de onderstreepte zin van leestekens: Wij moeten sterven opdat ons land kan leven.”

Deze week veroordeelde een Palestijnse rechtbank Muhammad Abu Shahala voor de verkoop van een huis in Hebron, in de buurt van de Grot van de Patriarchen, aan joden ter dood. Shahala werd korte tijd nadat een joods gezin afgelopen maand in het huis was getrokken gearresteerd. Volgens berichten werd hij gemarteld, snel voor de rechtbank gesleept en door een gerechtshof van de Palestijnse Autoriteit ter dood veroordeeld.

De Palestijnse Autoriteit werd in mei 1994 opgericht. De eerste wet, die zij uitvaardigde, definieerde de verkoop van land aan joden als zware misdaad. Korte tijd daarna begonnen massaal Arabische landverkopers in Judea en Samaria als lijken op te duiken, de slachtoffers van zowel gerechtelijke als illegale dodingen.

Leiders van de joodse gemeente van Hebron schreven deze week een brief aan internationale leiders met het verzoek om bij de minister-president van de Palestijnse Autoriteit, Mahmoud Abbas, te interveniëren en de intrekking van het vonnis tegen Shalal te eisen. Ze adresseerden hun brief aan de secretaris-generaal van de VN Ban Ki-moon, de Amerikaanse Minister van buitenlandse Zaken Hillary Clinton, de president van de Europese Raad Herman Van Rompuy, de directeur-generaal van het Internationale Rode Kruis Yves Daccord en aan minister-president Benjamin Netanyahu en president Simon Peres. Daarin schreven ze: “Het is schandalig om te denken, dat de verkoop van eigendom gedefinieerd dient te worden als een met de dood te bestraffen zware misdaad”.

“Alleen al het feit, dat zo´n ´wet´ binnen het kader van het Palestijnse rechtssysteem bestaat, duidt op een barbaars en pervers type recht, een herinnering aan praktijken, die tijdens de duistere periode werden gehanteerd.”

Ze gingen verder met de verstandige vergelijking tussen het wettelijke verbod van de Palestijnse Autoriteit om land aan joden te verkopen en de Neurenberger rassenwetten van nazi-Duitsland, die de handel tussen joden en Duitsers beperkte en later wetteloos maakte. De brief sloot af met de vraag: “Is de Palestijnse Autoriteit een reïncarnatie van het Derde Rijk?”

De Palestijnen staan uiteraard lang niet alleen in hun obsessie van de Jodenhaat. Hun bloedige haat, hun bezeten behoefte om iedere beweging in de richting van een vreedzame co-existentie met Israël af te wijzen, of zoals de overleden Palestijnse dichter Yousuf Al Khatib het beeldend “het joodse vuil van Europa” noemde, zijn in ieder Arabisch land te vinden. En uiteraard is het ook de primaire obsessie van het Iraanse regime.

De parallellen tussen de nazi-wetten en de wetten van de Palestijnse regering en de Arabische landen, die iedere samenwerking met Israël verbieden en van zo´n samenwerking een halsmisdaad maken, zijn duidelijk en recht voor z´n raap. Maar, over het algemeen wordt iedereen, die dat uitspreekt automatisch als alarmist of extremist bestempeld. Gezien de relatieve militaire zwakte in vergelijking tot Israël en de huidige desinteresse van de Arabische wereld om een actieve oorlog tegen Israël te voeren, wordt de vaststelling van hun onbetwistbare affiniteit tot de nazi´s als maatschappelijk en intellectueel onacceptabel beschouwd. Het feit, dat zij niet de vaardigheid bezitten om hun ideologie om te zetten, maakt het onpassend om deze te noemen.

Het maatschappelijke verbod om parallellen te trekken tussen de bedreigingen tegenover het huidige Israël en de bedreigingen waarmee het joodse volk zich 70 jaar geleden geconfronteerd zag, blijft biet beperkt tot de discussie over het conflict van de Arabische wereld met Israël. Het strekt zich uit in de deftige maatschappelijke discussie over het Iraanse atoomprogramma, dat, zoals het Iraanse regime herhaaldelijk duidelijk maakte, gericht is op de vernietiging van Israël.

In zijn toespraak aan de natie bij de jaarlijkse Holocaust herdenkingsceremonie in Yad Vashem woensdagavond, thematiseerde minister-president Netanyahu dit taboe, toen hij diegenen aanviel, die hem ervan beschuldigden de Holocaust door de vergelijking van de uitroeiing van het Europese Jodendom met de bedreiging die het Iraanse atoomprogramma vormt, te bagatelliseren.

Netanyahu zei: “Ik weet het, er zijn mensen, die denken dat het unieke kwaad van de Holocaust nooit zou moeten worden betrokken in de discussie over de andere bedreigingen die het joodse volk ontmoeten. Dit te doen, zo argumenteren zij, zou de Holocaust bagatelliseren, wat zou betekenen de slachtoffers te kwetsen.”

“Ik heb daar een hele andere mening over. Integendeel. Om je te drukken voor het uitspreken van de onaangename waarheid – dat er nu zowel als toen mensen bestaan, die miljoenen joodse mensen willen vernietigen – dat betekent de Holocaust te bagatelliseren, dat betekent de slachtoffers te kwetsen en dat betekent de lessen uit de historie te negeren.”

“De minister-president heeft niet alleen het recht, als hij over de existentiële gevaren spreekt, om te herinneren aan de herinnering van een derde deel van ons volk, dat werd uitgeroeid. Het is zijn plicht”.

Netanyahu heeft gelijk – natuurlijk. Ongelukkig genoeg is voor Israël het noemen van de Holocaust in de context van een debat over de actuele bedreigingen tegenover het joodse volk, het retorische equivalent tot het laten vallen van de atoombom. Zoals het niemand is toegestaan een atoombom in te zetten, is het niemand toegestaan de Holocaust te noemen. En dat betekent, dat er uiteindelijk geen manier bestaat om over de gewelddadige haat, die onze vijanden op ieder terrein van hun handelen aandrijft, te spreken. Van de schijnbaar onwezenlijke aangelegenheid van de verkoop van eigendom tot de existentiële aangelegenheid van het nucleaire wapenprogramma, de haat op joden, die aan alle handelingen ten grondslag ligt, ligt buiten de grenzen van de discussie.

In werkelijkheid is de situatie allebei, beter en erger dan dat. Netanyahu´s retorische openheid om parallellen tussen Iran en de nazi´s te trekken, is vermoedelijk de enige reden voor het feit, dat de EU en de Obama-regering überhaupt iets tegen Iran ondernomen hebben. Nee, zoals uit hun nutteloze onderhandelingen blijkt, zijn ze niet echt geïnteresseerd in het vooruitzicht dat Iran de vaardigheid zou kunnen krijgen Israël te vernietigen. De enige reden voor het feit, dat zij de sancties überhaupt instelden, is, dat de retoriek van Netanyahu ervoor zou zorgen dat Israël de nucleaire installaties zou aanvallen als ze dit niet zouden doen.

Anderzijds verzuimt het Westen het niet alleen, als het tot rechtstreekse betrekkingen met Jodenhaters komt, deze te confronteren met hun vooroordelen. Ze maken ze mogelijk. Zo werd bijvoorbeeld aan Hillary Clinton bij een Townhall manifestatie tijdens haar bezoek aan Tunesië vorige maand gevraagd, hoe de leiders van de VS vertrouwd zouden kunnen worden wanneer tijdens de verkiezingsstrijd “de meeste kandidaten van beide kanten op de zionistische lobby´s toegaan om hun ondersteuning te krijgen.”

In plaats van de anti-joodse insinuatie van de vraag af te wijzen – dat joden een misplaatste controle over de politiek van de VS uitoefenen of dat er iets mankeert aan kandidaten, die Israël ondersteunen – behandelde Clinton de vraag als terecht.

Ze zei, “dat er veel dingen in politieke campagnes gezegd worden, die niet teveel aandacht verdienen”.

Clinton feliciteerde haar anti-Joodse vragensteller zelfs door te zeggen: “Ik denk dat het een terechte vraag is, want ik ben er vaak een beetje verbaasd over dat mensen rondom de wereld meer aandacht schenken aan datgene wat in onze politieke campagnes gezegd wordt, dan de meeste Amerikanen”.

Op dezelfde wijze beschreef een rapport over de gebeurtenissen achter gesloten deuren tijdens de atoomonderhandelingen met Iran, gepubliceerd door Al-Monitor, de vriendelijke discussie, die tijdens een diner op vrijdagavond tussen de Europese Commissaris voor buitenlandse aangelegenheden, Catherine Ashton, en de Iraanse chef-onderhandelaar Saeed Jalili, plaatsvond. Volgens een Europese diplomaat zou het gesprek het ijs breken. In het gesprek werd ook gesproken over de “politieke partijfinanciering in de VS”.

Het is nauwelijks voorstelbaar, dat zo´n discussie over iets anders ging dan over de overmatige invloed van “joods geld” op de Amerikaanse verkiezingen. Dat betekent, dat het allesbehalve onmogelijk is om je voor te stellen, dat het gesprek niets anders was dan de poging van Ashton om een relatie met haar Iraanse gesprekspartner op te bouwen, die gebaseerd is op de gemeenschappelijke verachting van de joden.

Het feit, dat het Westen het afwijst om na te denken over de politieke implicaties van de machtigste kracht van de Arabische en Iraanse politiek en van het politieke leven, betekent niet, dat Israëlische politici noodzakelijkerwijs de discussie over het thema zouden moeten uitbreiden – ook al zou het hen vermoedelijk niet schaden het wel te doen. Wat het betekent, is, dat het algemene politieke debat in het Westen over het karakter van de politiek van het Nabije Oosten volledig van de realiteit is afgesneden.

Omdat de Amerikanen en Europeanen het afwijzen de olifant van de Jodenhaat in het midden van de kamer te herkennen, kan het hen niet worden toevertrouwd doordachte en rationele politieke beslissingen te nemen. En omdat hen niet kan worden toevertrouwd rationeel te handelen, kan Israël niet op de Amerikanen of de Europeanen als bondgenoten of vrienden vertrouwen als het tegenover de door joden bezeten buurlanden staat.

Bron:

http://europenews.dk/de/node/54199

Vertaling: Beate

Bron oorspronkelijk artikel:

http://www.carolineglick.com/e/2012/04/the-elephant-of-jew-hatred.php

Auteur: Caroline Glick

Vertaald uit het Duits door:

E.J. Bron (www.ejbron.wordpress.com)

Over E.J. Bron

www.ejbron.wordpress.com
Dit bericht werd geplaatst in "Palestina", antisemitisme, Arabische wereld, Europa, Islam, Joden, Jodenhaat, Midden-Oosten, Moslims, Racisme, Verenigde Staten. Bookmark de permalink .

3 reacties op Caroline Glick: Het grote taboe van de Jodenhaat

  1. Columnist zegt:

    Zeer sterk artikel. Er is inderdaad veel Jodenhaat. Maar dat wordt niet gezien want:
    “Gezien de relatieve militaire zwakte in vergelijking tot Israël en de huidige desinteresse van de Arabische wereld om een actieve oorlog tegen Israël te voeren, wordt de vaststelling van hun onbetwistbare affiniteit tot de nazi´s als maatschappelijk en intellectueel onacceptabel beschouwd.”
    De “zwakke” en “onderdrukte” heeft altijd gelijk.

    Like

  2. louis-portugal zegt:

    Ik denk dat de arabieren als ze zeker wisten dat ze Israël konden elimineren meteen zouden beginnen met “opruimen”.
    Nog een reden waarom Mobama moet oprotten.

    Like

  3. lucky9 zegt:

    Geweldig artikel en dito verytaling waarvoor dank.

    Like

Plaats een reactie